Door de reeds eerder vermelde problemen bij onderzoek naar het gedrag van pinguïns op zee, is het niet verwonderlijk
dat nog maar heel weinig mensen pinguïns in het wild op vis hebben zien jagen.
Volgens diegenen die wel getuige waren zwemmen ze direkt in een zwerm vis en happen links en rechts naar de buit,
vergelijkbaar met een kip die naar graan hapt. Normaal gesproken wordt elke vis direkt na mekaar ingeslikt,
zonder dat de pinguïn hiervoor aan de oppervlakte moet komen.
Een grote buit echter, die eerst in de juiste positie gebracht moet worden (nl. met de kop naar voren) wordt
aan de oppervlakte opgegeten. (zie ook
Kop)
De heer Rory Wilson heeft ook i.v.m. hiermee onderzoek verricht bij de afrikaanse pinguïns.
Hij liet in een grote, ronde tank een hoop ansjovis vrij. Deze formeerden zich direkt tot een zwerm en zwommen in formatie rond,
wat normaal is bij deze vissen en "gepolariseerd" genoemd wordt. Toen hij daarna enige pinguïnmodellen in het
bekken vrij liet gebeurde er niets. Toen hij echter een model met de zijdelingse
zwarte streep,
zoals alle Spheniscus-pinguïns hebben, erbij plaatste raakten de vissen in paniek en zwommen alle kanten op en
verlieten dus de formatie. Een levende pinguïn had dus geen enkel probleem gehad om deze vissen op te eten.
Deze opvallende streep heeft dus als doel om vissen uit de zwerm te laten zwemmen om ze zo eenvoudiger te kunnen
buitmaken. Waarom dit zo is kan men tot hiertoe niet verklaren. Wel vermoed men dat daarom ook dolfijnen en zwaardwalvissen
een soortgelijke zwarte streep hebben.
Om te weten te kunnen komen wanneer en waar pinguïns wat eten ontwikkelde men in het
"Alfred-Wegener -institut für Polar- und Meeresforschung" een
apparaatje dat zou helpen
om dit te bepalen.
Een pinguïn is nl. een warmbloedig dier (ongeveer 39° C lichaamstemperatuur) maar de buit die
ze vangen heeft een temperatuur van rond de -2 °C tot + 13 °C. Wanneer ze dus deze buit eten moet
logischerwijze de
maag-temperatuur drastisch zakken.
De sensor moet klein, onverteerbaar en druk-bestendig zijn en bovendien de temperatuur juist weergeven en daarna met een
maagspoeling er weer uit komen.
De eerste proeven mislukten omdat de pinguïn het kort na de inname weer uitspuwde. Dus moest het tijdstip van inname
zo dicht mogelijk bij het tijdstip liggen dat ze op jacht vertrekken. Na enige pogingen lukte het toch en door
dit onderzoek kon men dan bepalen wat pinguïns eigenlijk eten. De vogels wurgen immers na verloop van tijd de
onverteerbare voedingsresten (o.a. graten) uit. Zo kan men de sensoren met behulp van een metaaldetector en veel geluk
en geduld in de buurt van de nesten terugvinden.
Komische anekdote is misschien dat een collega van de heer Wilson deze sensor bij de koningspinguïns
gebruikte en bijna alle 20 stuks verloor. Zelfs met een metaaldetector vond hij nergens rond de kolonie deze toestelletjes terug.
Tot hij op een dag toekeek hoe een pinguin z'n kuiken voerde en toen realiseerde hij zich ineens
wat de reden was. En inderdaad waren de sensoren aan de kuikens doorgegeven.
Deze methode lijkt misschien ook barbaars maar enkel als men weet hoe ze leven,
kan men proberen hun levensomstandigheden te verbeteren en ze te beschermen.
Pinguïns spelen een
kat-en-muis-spel met hun buit. Ze beginnen
hun zoektocht naar vis door met een snelheid van 5 tot 10 km/uur onder een hoek van 5 graden (vlak) tot
85 graden (steil) te duiken. Op een bepaalde diepte zwemmen ze dan ofwel nog even horizontaal verder,
ofwel stijgen ze terug onder een gelijkaardige hoek. Natuurlijk proberen de vissen of lichtgarnalen
te ontkomen. Omdat pinguïns maar begrensde tijd onder water kunnen blijven en dan verplicht zijn om aan de oppervlakte
terug adem te gaan halen, kunnen ze niet onbegrensd onder water blijven. Gelukkig voor hen kan ook hun buit
niet dieper duiken wegens zuurstof- en voedselgebrek in het water.
volgend hoofdstuk: Vertering