Specifieke kenmerken:
Rotsspringers zijn de kleinste soort kuifpinguïns. Ze zijn herkenbaar aan de vorm van hun kuif : ze
hebben een dunne gele streep die begint juist achter de bek en enkele cm naar achter op de kop voortloopt, en dan eindigt in een lange afhangende
kuif. Verder hebben ze helderrode ogen. Rotsspringers zijn tamelijk agressief.
Kuikens hebben een grijs-zwarte rug en een witte buik.
Drie ondersoorten zijn bekend, afhankelijk van grootte en kuif :
Eudyptes chrysocome filholi zijn een weinig groter en hebben een heel dunne streep op hun kop.
Eudyptes chrysocome chrysocome (zuidelijke) zijn het talrijkst en kleinste en hebben een bredere streep met langere en meer afhangende kuif.
Eudyptes chrysocome moseleyi (noordelijke) hebben de langste kuif, die kan reiken tot de grens tussen zwart en wit aan de keel.
© Elizabeth Burtt
Grootte en gewicht:
Volwassen rotsspringers variëren in grootte tussen 45 tot 50 cm.
Rotsspringers hebben een heel verschillend gewicht, afhankelijk van de grootte.
Grote pinguïns wegen tot 5 kg, terwijl het gemiddeld gewicht rond 2,7 kg schommelt.
Naamgeving:
Linnaeus vermeldde in 1758 twee soorten in zijn Systema Naturae: nl. de afrikaanse pinguïn en de rotsspringer
(door hem 'Eudyptes crestatus' genoemd).
In het Latijn vind men ook wel eens de naam Aptenodytes chrysochome.
In het Nederlands wordt de rotsspringer ook soms geelkuifpinguïn of rotspinguïn genoemd.
In andere talen:
- Engels: rockhopper of crested penguin of jumping-jack
- Duits: Felsenpinguin
- Frans: gorfou sauteur
- Spaans: pingüino de penacho amarillo of pingüino real
- Afrikaans: Geelkuifpikkewyn
- Portugees: Pinguim-saltador-da-rocha
- Yaghan (indianenvolk in Vuurland): Kalanina
Broedplaatsen:
Rotsspringers broeden op praktisch elk sub-antarctisch eiland.
De drie ondersoorten:
- E. c. chrysocome (donkerblauwe stippen op de kaart): op de Falklands eilanden en Kaap Hoorn
- E. c. filholi (rode stippen): Crozet, Marion, Heard, Prince Edward en Kerguelen Islands, Macquarie Island, Campbell, Auckland en Antipodes.
- E. c. moseleyi (roze stippen) broeden in kleinere kolonies op Tristan da Cunha, Gough en Amsterdam en St. Paul Islands.
De totale broedpopulatie wordt op 3.700.000 paren geschat (waarvan de E. c. chrysocome 2.500.000 uitmaken).
Status: kwetsbaar tot bedreigd:
- Zuidelijke soort (E.c.chrysochome): kwetsbaar, met populatie tendens dalend,
IUCN 2008
- Noordelijke soort (E. c. moseleyi):
BEDREIGD, IUCN 2008
Broedgedrag:
Ze broeden in grote, dicht bevolkte kolonies op kliffen en puinhellingen op verschillende eilanden.
De nesten zijn meestal kleine uitgravingen, bestaande uit stenen en vegetatie. Ook grotten en klif-overhangingen worden benut.
Er wordt fel gevochten voor de beste plaatsen en agressief gedrag is schering en inslag. Sommige kolonies worden gedeeld met de grote kuifpinguïns.
Er bestaat een groot tijdsverschil tussen het broedseizoen bij
de noordelijke soorten (E.e.moseleyi) en de meer zuidelijk (o.a. Falklands) broedende rotsspringers.
De mannetjes komen op de Falklands in oktober toe, twee weken later gevolgd door de vrouwtjes. Bij de noordelijke soorten is dit al in juli.
© Elizabeth Burtt
Twee eieren worden gelegd (zuidelijke in november; noordelijke in september), waarvan meestal alleen het tweede, grotere wordt
uitgebroed. De ouders verdelen de taak tijdens de broedtijd van 32 à 34 dagen,
gelijkmatig in lange shifts van 10 dagen.
De mannetjes behoeden en verzorgen het uitgekomen kuiken in de eerste
periode van 24 tot 26 dagen, terwijl het vrouwtje voor voedsel zorgt.
Dan vormen de jongen kleine crèches, terwijl beide ouders voedsel
halen.
De kuikens ruien en vertrekken in februari (december-januari bij de noordelijke soorten) naar zee als ze 65 tot 75 dagen oud zijn. De volwassen dieren ruien in april,
voorafgegaan door een periode op zee om te eten. Bij de noordelijke soorten duurt deze periode op zee veel langer (tot wel 2 maanden).
Voedsel:
Rotsspringers hebben een gemengd dieet van 60 à 70 % krill, aangevuld met vis en inktvisjes. Ze jagen meestal dicht onder het wateroppervlak.
Vijanden:
De volwassen dieren worden belaagd door zeeluipaarden, zeeleeuwen, pelsrobben en haaien. Eieren en kuikens worden geroofd door reuzenstormvogels,
meeuwen en op de Falklands ook door karakara's en ook ratten.
Veel broedplaatsen zijn vrij van ingevoerde dieren, zodat men niet goed weet waarom in de omgeving van Nieuw-Zeeland de populatie teruggaat.